Industriële installaties met een mogelijk grote impact op het milieu zijn onderworpen aan de Europese Richtlijn inzake Industriële Emissies (RIE). De RIE (2010/75/EU) is een herschikking van Europese richtlijnen met diverse bepalingen rond industriële verontreiniging. De reikwijdte van de RIE is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke richtlijnen, met onder andere algemene en dwingende voorschriften.
Volgende richtlijnen zijn in de RIE geïntegreerd:
- Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (GPBV) of Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) – Richtlijn
- Richtlijn Grote Stookinstallaties
- Vluchtige Organische Stoffen (VOS) – Richtlijn
- Afvalverbrandingsrichtlijn
- 3 Titaandioxide Richtlijnen
De RIE is van toepassing sinds 7 januari 2013 en bevat onder meer de bepalingen inzake GPBV. De RIE vervangt de GPBV- en sectorale richtlijnen sinds 7 januari 2014 en is sinds 7 juli 2015 van kracht voor alle installaties waar activiteiten worden uitgevoerd beschreven in bijlage I van de RIE. De bepalingen voor grote stookinstallaties (RIE, Hfdst. III) zijn sinds 1 januari 2016 van kracht.
De bepalingen inzake GPBV zijn voornamelijk opgenomen in hoofdstuk II van de RIE, voor het toepassingsgebied verwijst men naar de in bijlage I van de RIE genoemde activiteiten (GPBV-activiteiten). Het aantal categorieën van GPBV-activiteiten in bijlage I en dus ook het toepassingsgebied van de richtlijn, is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke GPBV-richtlijn.
Een GPBV-installatie is een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I (van de RIE) vermelde activiteiten en processen plaatsvinden en ook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten die technisch in verband staan met de in deze bijlage vermelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging.
BREF‘s en BBT-conclusies voor GPBV-installaties
Op Europees niveau worden Referentiedocumenten voor Beste Beschikbare Technieken (BREF) opgesteld. Deze BREF’s zijn documenten die totstandkomen via het zogenaamde Sevilla-proces in het Europese IPPC Bureau in Sevilla (EIPPCB). Deze referentiedocumenten geven aan wat de BBT zijn voor bepaalde activiteiten en welke milieuprestaties met deze BBT haalbaar zijn. Er zijn twee soorten: horizontale en verticale BREF’s. Verticale BREF’s hebben uitsluitend betrekking op specifieke industriële activiteiten, terwijl horizontale BREF’s informatie bevatten die geldt voor meerdere activiteiten binnen het toepassingsgebied van de RIE.
De BBT-conclusies, die het belangrijkste onderdeel van de BREF zijn, omvatten een aantal individuele conclusies die aangeven welke technieken of combinaties van technieken BBT vormen voor het halen van een bepaalde milieudoelstelling. Voor elke individuele BBT wordt al dan niet een geassocieerd milieuprestatieniveau (BBT-GMPN) vermeld. Dergelijke milieuprestatieniveaus zijn een emissieniveau (BBT-GEN), een verbruiksniveau ofwel een andere soort prestatieniveau. Ook de monitoring van de BBT (bv. meetfrequentie en/of -methoden) worden opgenomen, dit kan in afzonderlijke conclusies over monitoring dan wel in het kader van andere conclusies.
De BBT-conclusies vormen onder de RIE de referentie voor het vaststellen van de vergunningsvoorwaarden voor de GPBV-installaties. De emissiegrenswaarden in de vergunning mogen immers niet hoger zijn dan de BBT-GEN. Er kan van deze waarden in de milieuvergunning enkel worden afgeweken onder strikte voorwaarden.
Wanneer de lokale omstandigheden dit vereisen, kunnen strengere voorwaarden worden opgelegd.
Als de lokale milieukwaliteitsnormen (MKN) strengere voorwaarden vereisen dan die welke door toepassing van de BBT haalbaar zijn, moeten strengere voorwaarden opgelegd worden in de milieuvergunning.
Na vertaling en publicatie van de BBT-conclusies door de Europese Commissie voorziet de RIE een periode van 4 jaar om de installaties te laten voldoen aan de bepalingen uit deze BBT-conclusies.
GPBV en VLAREM
Het VLAREM bepaalt dat alle ingedeelde inrichtingen, ook GPBV-installaties, de beste beschikbare technieken toepassen. Daarnaast wordt met de omgevingsvergunning een hoog niveau van bescherming van mens en milieu verzekerd.
Omdat de BBT een technologische evolutie doormaken, moeten zowel de voorwaarden van het VLAREM als de vergunningsvoorwaarden van GPBV-installaties zelf regelmatig getoetst worden aan het BBT-principe. De regelmatige toetsing van de vergunningsvoorwaarden laat ook toe om eventueel veranderende omgevingsfactoren (MKN, niet-industriële ontwikkeling, …) in de directe omgeving van installaties mee te nemen in het onderzoek.
De GPBV-activiteiten van bijlage I van de RIE werden allemaal omgezet in de indelingslijst van het VLAREM. Deze industriële activiteiten zijn opgenomen in bijlage I van titel II van het VLAREM, en aangeduid met een “X” in de 4e kolom.
Totstandkoming van een BREF
Voor elke BREF richt de Europese Commissie een technische werkgroep (TWG) op, die bestaat uit technische deskundigen die optreden als vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die zich inzetten voor milieubescherming. Een BREF wordt door de TWG opgesteld op basis van technische en economische informatie. Het Europese IPPC Bureau coördineert dit en ziet erop toe dat de verzameling en verwerking van informatie conform de afspraken in de Richtsnoeren gebeurt.
Eens de BBT-informatie-uitwisseling is afgerond en de TWG een finaal ontwerp van de BREF heeft opgesteld, roept de Europese Commissie het forum (artikel 13 van de RIE) bijeen. Dit is een deskundigengroep bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming. Het forum evalueert de resultaten van de BBT-informatie-uitwisseling en geeft advies over de voorgestelde inhoud van de BREF. De Europese Commissie maakt dit advies openbaar.
Ten slotte wordt over het belangrijkste hoofdstuk van de BREF, nl. de BBT-conclusies, gestemd op het comité (artikel 75 van de RIE), dat de Europese Commissie bijstaat om mits een gekwalificeerde meerderheid bepaalde uitvoerende besluiten te nemen, waaronder de goedkeuring van de (bindende) BBT-conclusies. Dit comité bestaat enkel uit vertegenwoordigers van alle lidstaten.
Voor België zetelen vertegenwoordigers in de TWG’s, het forum en het comité. De vertegenwoordigers vanuit de Vlaamse overheid, voornamelijk afkomstig van de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten en het BBT-kenniscentrum van de VITO, worden bijgestaan door een Belgisch begeleidingscomité (BC), dat wordt samengesteld bij de activatie van de TWG. Het BC bestaat uit vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de betrokken bedrijfstakken, de niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en andere betrokken partijen. Het BC wordt op regelmatige basis geïnformeerd en geconsulteerd door de vertegenwoordigers in de TWG’s gedurende het Sevilla-proces. Vooraleer opmerkingen of standpunten worden overgemaakt aan het EIPPCB, wordt het BC geconsulteerd om het Belgische standpunt voor te bereiden.
GPBV-evaluaties
Binnen vier jaar na de publicatie van de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van een installatie, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat:
- Alle vergunningsvoorwaarden voor de betrokken installatie worden getoetst en, indien noodzakelijk, geactualiseerd.
- De installatie aan die vergunningsvoorwaarden voldoet
Om de exploitant de nodige tijd te geven eventueel noodzakelijke aanpassingen door te voeren aan de installatie, streeft de Vlaamse overheid ernaar om de evaluatie van de vergunningsvoorwaarden uit te voeren binnen 2 jaar na de publicatie van de BBT-conclusies. Tijdens deze evaluatie worden alle nieuwe of herziene BBT-conclusies, die voor de installatie gelden en die sinds de afgifte of de laatste evaluatie van de vergunning door de Europese Commissie zijn aangenomen, meegenomen.
Meerjarenprogramma algemene evaluaties
Het voortschrijdend meerjarenprogramma (MJP) vormt de basis voor het uitvoeren van de algemene evaluaties door de omgevingsvergunningscommissies.
Versie 6.2 van 2024 bevat naast een inleidend gedeelte, het wetgevend kader en de manier waarop het MJP tot stand komt. De bijlagen bevatten relevante wetgeving, de concrete planning van de algemene evaluaties voor 2024-2025 en de nominatieve lijsten voor de evaluaties van het jaar 2026-2027.
Raadpleeg het MJP hier:
Momenteel staan er geen algemene evaluaties op de concrete planning.
Indien u vragen heeft over het MJP voor de algemene evaluaties kan u contact opnemen met de afdeling GOP via mail.
Afwijkingen
De exploitant kan een minder strenge emissiegrenswaarde aanvragen dan die van de bijkomende sectorale voorwaarden van titel III van het VLAREM.
- Emissiegrenswaarde aanvragen die voldoet aan de BBT-GEN range opgenomen in de BBT-conclusies: mogelijk in de omgevingsvergunning: - zie artikel 1.3 van titel III van het VLAREM
- Emissiegrenswaarde aanvragen die niet voldoet aan de BBT-GEN range opgenomen in de BBT-conclusies: mogelijk via ministerieel besluit - zie artikel 1.4 van titel III van het VLAREM. De voorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen zijn afkomstig van artikel 15(4) van de Europese Richtlijn inzake Industriële Emissies (RIE). Een sjabloon als hulpmiddel bij de aanvraag vindt u hieronder.
VITO onderhoudt in opdracht van het Departement Omgeving het BBT kenniscentrum.